Gepersonaliseerd leren, differentiatie, het zijn woorden die zorgen voor verdeeldheid. Scholen gebruiken het als uithangsbordje, terwijl sommige docenten juist enorm tegen dit soort ideeën zijn. Maar is het eigenlijk mogelijk om les te geven zonder te differentiëren? En als je hier bewuster mee om wil gaan als docent, wat kun je dan het beste doen? In dit artikel kijken we naar 4 verschillende manieren waarop je in de praktijk ruimte kunt bieden voor differentiatie.
Lesgeven is differentiëren.
Als docent doe je eigenlijk niet anders dan differentiëren! Of het nu gaat over een verlengde instructie of een extra opdracht voor snelle leerlingen: het hoort bij het palet aan mogelijkheden dat je als docent hebt. Daarnaast is het bijna onmogelijk om leerlingen allemaal precies op dezelfde manier te behandelen, en je ontkomt dus niet aan het maken van keuzes die per individu anders zijn. In de kern is differentiatie niets anders dan het afstemmen van het onderwijs op de leerlingen zelf. Daarbij kun je dat heel individueel maken, maar ook juist door leerlingen keuze te geven. Dat betekent niet meteen dat alle leerlingen een compleet verschillend programma draaien, maar wel dat het beter afgestemd is op de snelheid, mogelijkheden of niveau van de leerling. Het is een van de dingen die lastig is als het gaat om differentiatie: er worden enorm veel verschillende dingen onder verstaan. Want als je bewust wil differentiëren, wat voor mogelijkheden zijn er dan?
Mogelijkheden
In het bovenstaande schema kun je de grote keuzes zien die je kunt maken op het gebied van differentiatie. Hierdoor heb je overzichtelijk welke kant van het spectrum je kiest, en op wel gebied je precies meer keuze geeft. Onder de afbeelding daarnaast uitleg over de verschillende assen.
Convergent differentiëren
Deze vorm van differentiatie is gedacht vanuit de docent. Het onderwijsaanbod (de leerdoelen) zijn daarbij gelijk voor alle leerlingen, en de opdrachten die er bij gedaan moeten worden ook. Daarbij wordt dan gedifferentieerd in de ondersteuning die er gegeven wordt. Deze manier van differentiëren past goed bij een klassikale les, waarin iets uitgelegd wordt en er vervolgens verwerking plaats vindt. De klas kan hierbij heterogeen zijn, omdat het niveauverschil niet bepalend is voor de doelen die gesteld worden. Het is de vorm van differentiatie die het meest ‘normaal’ is, en daarom ook vaak niet als differentiatie gezien wordt.
Divergent differentiëren
Bij deze manier van differentiatie wordt de andere kant gekozen, namelijk die van de leerling. Hierbij kan de leerling zelf doelen kiezen (of zelfs bepalen), waarbij de docent hier op inspringt. Instructie gebeurt dan vooral in homogene, vaak kleinere groepen, en de leerling mag veel zelf bepalen. De differentiatie zit dan vooral op de keuze van de leerling, en minder op de extra ondersteuning. Wanneer er vol ingezet wordt op divergente differentiatie zie je vaak ook dat niveau en jaar-klassen doorbroken worden. Leerlingen worden georganiseerd rondom thema of (kern)doel. Uiteindelijk staat daarbij het individu centraal.
Differentiatie op de inhoud
Zowel bij het convergente differentiatie als bij divergente differentiatie kun je de keuze maken om te differentiëren op de inhoud. Moeten alle leerlingen precies dezelfde inhoud leren? Of zit hier ruimte in? Dit kan door verschillende niveaus of keuzes in de inhoud, bijvoorbeeld door een skilltree te gebruiken. In een ‘convergente setting’ zit het verschil dan in diepgang, bij divergent zit het dan meer in keuze binnen de inhoud zelf.
Differentiatie op de vorm
Tegenover de inhoud staat de vorm, en ook dit is iets waar je differentiatie kunt toepassen. Wanneer je wil dat iedereen dezelfde inhoud kent, maar dat op een praktischere wijze wil toetsen, dan kun je ‘spelen’ met de vorm. Als docent kun je kiezen om de verwerking van de stof te laten gebeuren door een radioshow te maken, of juist een hele andere vorm. Daarbij kun je leerlingen keuze geven in welke vorm, maar ook de vorm zelf gebruiken als doel en hierbij verschillende niveaus aan te bieden.
Differentiëren toepassen
Door middel van dit schema kun je als docent beter bepalen op welke punten je kiest qua differentiatie. Hierdoor blijft voor leerlingen helder waar precies de keuze en/of extra begeleiding zit, terwijl je wel zicht blijft houden op de doelen. Persoonlijke aandacht, ruimte voor keuze voor leerlingen en daarbij niet allemaal precies hetzelfde te doen zijn dan goede ingrediënten voor een sterke les.
Docent, onderwijsontwerper & maker. Altijd veel ideeën, en op zoek naar de verbinding tussen leren, creativiteit en technologie. Onderwijs kan altijd beter, maar mag ook zeker leuker! Mede-oprichter van Vernieuwenderwijs.
Goed en leerzaam artikel. Vraag: wat is dif op inhoud nu precies want bij divergent dif differentieer je toch ook op inhoud?
Hoi Erik,
Je moet het als volgt zien:
– Differentiëren op de inhoud gaat over de (kennis)doelen
– Differentiëren op de vorm gaat over het proces
Bij beiden kun je zowel convergent als divergent werken:
– Convergent: iedereen werkt naar het zelfde punt (bijvoorbeeld dezelfde doelen)
– Divergent: iedereen werkt naar een ander punt (bijvoorbeeld andere doelen)
Het zijn dus een soort kwadranten waarin je kunt kiezen, en waarbij het raadzaam is om de combinatie te maken van twee tegengestelde kwadranten. Dus: divergent op de inhoud? Kies dan ook convergent op de vorm.
Heb je hier een antwoord mee op je vraag?