Je kent ze wel: leerlingen in je klas die moeite hebben met stil zitten, net voor hun beurt door de klas heen roepen om daarna weer uitgetreden uit het raam te staren… Leerlingen die met regelmaat hun werk niet op tijd af hebben, het nut van de praktische opdracht eigenlijk niet inzien en het evenwel belangrijk vinden om aan klasgenoten te laten zien wanneer ze beter hebben gepresteerd dan anderen.
Jongens en meisjes
De leerlingen die vaker met dit gedrag geassocieerd worden, zijn vaker jongens dan meisjes. Het gaat om leerlingen met jongensachtig leergedrag, waarbij dit vaker jongens dan meisjes betreft. En het gaat om meer dan gedrag alleen, ook de prestaties vallen op. En de vraag naar de oorzaak van deze achterblijvende prestaties houdt het onderwijs inmiddels al 15 jaar bezig. Maar eerst, wat zijn enkele feiten?
- Basisschool: jongens en meisjes vergelijkbare cito-scores
- Sinds 1995: meer meisjes dan jongens op havo & VWO
- Sinds 2006: meer meisjes in wetenschappelijk onderwijs
- Laatste 20 jaar: jongens blijven vaker zitten, stromen af naar lager onderwijsniveau
en zijn vaker een voortijdig schoolverlater. (Sociaal cultureel planbureau en
hoofdlijnenbrief 2 e kamer) - Meisjesbrein is in het voordeel met het steeds taliger geworden onderwijs in de
laatste 25 jaar (Jolles, 2011).
Uit een ander onderzoek (Consuegra, 2015, 2016a) komt zelfs naar voren dat jongens vaker conflicten hebben op school en hun welbevinden lager is. Jongens zouden vaker voor hetzelfde gedrag berispt worden door zowel mannelijke als vrouwelijke docenten. In lessen zien we dit nog steeds wanneer een docent beginnende onrust de kop in wil drukken en leerlingen waarschuwt. Terwijl ik achterin zit, zie ik dat de docent namen op het bord gaat schrijven van leerlingen die een waarschuwing krijgen. Er staan drie jongensnamen op het bord na 10 minuten, dit terwijl een meisjes vlak voor mij meer ordeverstorend gedrag vertoont dan de jongens. Maar ja, dit meisje, doet dit op een geheel eigen ‘meisjes-manier’, vooral veel non-verbaal en ze zorgt ervoor dat ze op het juiste moment glimlacht en geconcentreerd kijkt, wanneer de docent naar haar kijkt.
Correcties en complimenten
Driekwart van de negatieve opmerkingen zouden gericht zijn naar jongens. Volgens dit onderzoek krijgen jongens slechtere punten op een toets ook al heeft het meisje dezelfde prestatie geleverd. Volgens de onderzoekers zouden jongens deze ongelijkheid aanvoelen en dit ervoor kunnen zorgen dat hun welbevinden lager is. Dit onderzoek heeft in België plaatsgevonden en kan dus niet één op één geprojecteerd worden op de Nederlandse onderwijspraktijk maar het is wel een erg interessant gegeven en nodigt uit tot reflectie. In Nederland zijn vergelijkbare uitkomsten ervaren in een praktijkonderzoek (Marechal, 2012). Wanneer je in de gelegenheid bent om een les te bezoeken van een collega, turf dan eens hoeveel complimenten jongens krijgen ten opzichte van correcties.
Wat zien we in de praktijk? Docenten zijn het vaak behoorlijk eens over de aspecten die ze zien in de praktijk. Ze geven aan dat jongens:
– Moeilijk stil kunnen zitten
– Competitief zijn
– Leren door te doen
– Uitstelgedrag vertonen
– Zichzelf overschatten
– Graag risico’s nemen
– Weinig om hulp vragen
– Moeite met structureren
– Ineens heel boos kunnen worden
– Doen het minimale
Biologische verschillen
Het gedrag of het uitblijven van gewenst gedrag heeft effect op de docent, zo blijkt. Het verwachte gedrag wordt gekoppeld aan een goede werkhouding en een goede werkhouding blijkt in meer of mindere mate mee te wegen in het beoordelen van prestaties. Wat nu als we het verwachte gedrag zouden koppelen aan kwaliteiten van jongens? Denk aan: weinig woorden nodig hebben, abstract kunnen denken, kernachtig kunnen handelen, lef tonen, visueel leren, creatief zijn in het bedenken van oplossingen… allemaal kwaliteiten die menig werkgever niet zouden misstaan. Kan onderwijs ook aansluiten bij de kwaliteiten van jongens? Kun je als docent leerlingen betrappen op gewenst gedrag? Dat is een andere manier van kijken, maar dat kan (Marechal, 2014). Het helpt ook om zelf minder frequent te letten op te corrigeren gedrag, als je kunt kijken vanuit het waarderen van jongensachtig gedrag, door te beginnen met het accepteren van het gedrag en je eigen verwachtingen bij te stellen over gedrag dat nodig is om te komen tot leren.
Natuurlijk blijven er dan dan ook momenten over, waarop jongensachtig gedrag niet dienend werkt om te komen tot leren. Het nemen van enorme risico’s bijvoorbeeld, soms is het risico te groot en zullen tegenvallende resultaten niet meer gerepareerd kunnen worden. Wat in ieder geval helpt, is begrijpen waar het gedrag vandaan komt. Soms is het gedrag te verklaren op neurobiologische gronden, dan weer is het meer aangeleerd gedrag. Een neurobiologische verklaring voor het nemen van risico’s is bij jongens, is de toename van de hoeveelheid testosteron (700 tot 800% toe in de leeftijd tussen 11 en 14 jaar). Gevolgen van die testosteron toename zijn onder andere; bewegelijkheid, minder concentratie, exploreren, impulsief gedrag, gevolgen niet overzien en risico’s nemen. Begrijpen dat dit gevolgen zijn van testosterontoename, zorgt er veel gevallen wel voor, dat je milder kunt reageren.
Peergroep
Er zijn ook andere verklaringen te bedenken voor wat docenten waarnemen in de praktijk. Zo kan je denken aan sociaal-emotionele factoren zoals de peergroup. Zo is de gevoeligheid voor reacties bij competitief gedrag van de peergroup bij jongens groter dan bij meisjes (Götz, 2010). Dit maakt ze dus ook gevoeliger voor onderlinge competitie. Daarnaast is het zo dat één op de vijf jongeren aan geeft dat ze met hun vrienden wel eens dingen doen waar ze later spijt van krijgen (19,8%). Dat geldt sterker voor jongens dan voor meisjes (25 tegen 14,6%) (Götz, 2010).
Taligheid van onderwijs
Veel verschillende scholen doen hun best om in te spelen op jongensachtige manier van leren. Je kan hierbij denken aan meer afwisseling creëren in de les, competitie inbouwen, keuzes bieden, onderzoekend leren, meer doen, aandacht voor reflectie en feedback die gericht is op groei. Valentina (mede schrijfster van dit blog) heeft zelf ervaring met het proberen in te spelen op jongensproblematiek. Zo had haar school een exclusieve jongensklas in het leven geroepen: h3b-oys. Dit was een zeer leerzaam en uitdagend jaar maar het was niet automatisch een groot succes. Zo bleek inderdaad de jongensproblematiek te versterken. De jongens hebben een prachtig jaar gehad maar het leek af en toe iets te veel op een voetbalteam (zo zei één van de jongens zelf). De vraag die hier naar boven komt is, wat is er dan allemaal zo in het onderwijs veranderd sinds 1995 dat jongens slechter zijn gaan presteren dan meisjes? We kunnen ervanuit gaan dat de testosteron toename van 700 tot 800% tussen het 11 e en 14 e levensjaar ook voor 1995 al het geval was. Of dat het jongensbrein iets later rijpt dat dat van meisjes, was waarschijnlijk voor 1995 ook al een gegeven. Dus daar alleen kan het niet aan liggen. Jelle Jolles (neuropsycholoog) geeft aan dat het onderwijs taliger is geworden de laatste 25 jaar.Is dat dan de verklaring?
Wat in de praktijk opvalt, is dat het nog steeds vraagstuk is waar scholen een oplossing voor zoeken. Sommige scholen zoeken deze oplossing in het aanbieden van wat meer ‘praktijkonderwijs’. De vormen van 20-80 learning bijvoorbeeld, waarbij leerlingen 1 dag per week in de praktijk mogen leren.
Concentratie en intelligentie
Ja, het onderwijs is wellicht taliger geworden en onze maatschappij is veranderd. Het onderwijs zoals we dit 25 jaar geleden aan jongeren gaven ‘is uitgewerkt’. Niet alleen als het gaat om het onderwijs aan jongens, maar het is iets wat steeds meer merkbaar is voor jongeren in het algemeen. Met name waar scholen de gangbare manier van lesgeven gericht is om het vertellen en uitleggen van de leerstof in het boek, daar ervaren docenten dat harder werken als docent niet meer genoeg is om leerlingen te motiveren en activeren. Leerlingen die in dit model zich gedeisd houden, vriendelijk knikken naar de docent af en toe vraag stellen en zijn in dit onderwijsmodel minder opvallend dan leerlingen die actief worden als ze het nut ergens van inzien, dan leerlingen die graag onderzoeken of en hoe iets werkt en leerlingen die beweging nodig hebben om zich te kunnen concentreren. Het is dus niet onlogisch, dat dan juist die groep leerlingen opvalt… de jongens.
Als we al weten wat precies de verklaring is waarom jongens het slechter zijn gaan doen, wat kan je er dan aan doen?! Of moeten we gewoon accepteren dat het vrouwelijke geslacht misschien wel slimmer is?
Woltring, L., van der Wateren, D., & Geerdink, G. (2019). De ontwikkeling van jongens in het onderwijs: context en praktijk van primair tot en met hoger onderwijs. Amsterdam: LannooCampus.
Consuegra, E.,(2016). Gender in de klas. Onderzoek naar interactie van mannelijke en vrouwelijke leerkrachten met jongens/meisjes in de klas. Brussel: VU.
Consuegra, E., Willegems, V. & Engels, N. (2015). Using video stimulated recall to investigate teacher awareness of explicit and implicit gendered thoughts on classroom interactions. Teachers and Teaching: Theory and Practice, 22 (6), 683-699.
Consuegra, E., Halimi, M. & Engels , N. (2016). Videography: investigating gendered teacher-student classroom interactions and raising teachers awareness of implicit gender bias. Gerepresenteerd bij ATGENDER Spring Conference 21/04/16-23/04/16, Utrecht.
Götz-de Groot, Josette (2010). Reactie op ‘Leren is een meisjesding’ uit NRC, KBVO.
Jolles, J. (2011). Ellis en het verbreinen. Over hersenen, gedrag & educatie. Amsterdam-Maastricht : Neuropsych . Publishers, 2e, geheel herziene en uitgebreide druk.
Maréchal-van Dijken, J., Loor, O. de, Sanders, M. & Vliegenthart, M. (2012). Jongens… aan de slag. Utrecht: APS.
Maréchal-van Dijken, J., Loor, O. de, Sanders, M. & van Hoek, G. (2014) Jongens aanpak(ken). Utrecht: APS.
Docent geschiedenis en levensbeschouwing, teamleider havo, alumnus master leren en innoveren. Veel bezig en praat graag over het creëren van innovatief onderwijs op het gebied van: formatief handelen, leerdoelen, betekenisvol leren, toetsbeleid, vakoverstijgend werken en leiding geven aan verandertrajecten. In alles wat ik doe vind ik het belangrijk om de koppeling te maken tussen theorie en praktijk.
Als je weet uit onderzoek dat jongens vaker en strenger gesanctioneerd dan meisjes voor hetzelfde gedrag. En dat ze slechtere scores krijgen dan meisjes voor dezelfde prestaties… Dan is het voor mij duidelijk wat er moet gebeuren: scholen moeten ophouden met het discrimineren van jongens. Is het een wonder dat jongens in die omstandigheden het gevoel krijgen dat de school er niet is voor hen en dat ze moeten opboksen tegen een oneerlijke omgeving? Onderzoek geeft hen gewoon gelijk. Is het een wonder dat ze in die omstandigheden gefrustreerd raken, vaker afhakken, uitvallen en veel minder doorstromen naar onderwijs? Heel die problematiek is al decennialang bekend. Maar jongens zijn blijkbaar niet belangrijk genoeg voor de maatschappij om gelijke kansen te krijgen. Het meeste cynische is dat als het er dan eens over gaat, zelden meer is dan victim blaming. ‘Wat is er toch mis met die jongens?’. Er is niks mis met die jongens. Er is iets mis met de scholen die hen discrimineren.
Gelijke behandeling van vrouwen en mannen vinden we belangrijk. Men wil wettelijk zorgen dat er in de bedrijfsbesturen er een mooi evenwicht is. Dit ook in de politiek etc. Dat is allemaal heel goed. Wat echter onvoorstelbaar is dat we kijken naar docenten in het basisonderwijs (en BSO) wij het acceptabel vinden dat 90% van de docenten vrouw is. De eerste acht jaar van hun leven zien jongens alleen maar vrouwen om hun heen. Dat dit problemen geeft is wel gebleken maar krijgt geen enkele aandacht. Laten we gewoon een wettelijke doelstelling maken dat in 2030 40% van de basisschool docenten man is. Zullen we daar eens gewoon een harde eis van maken?