Het onderwijs is de laatste jaren volop in beweging. Formatief handelen, evidence-informed lesgeven, betekenisvol toetsen, goed differentiëren, creativiteit ontplooien, leerdoeldenken, etc. Docenten wordt gevraagd om met veel containerbegrippen en concepten te werken en zodoende worden scholen gedwongen om goed na te denken over hun visie en hoe die in de praktijk eruit ziet. En precies daar, gebeurt vaak iets geks.
Op zoek naar ruimte
Toetsen die in vaste toetsenweken plaatsvinden, leerlingen die lessen volgen die ze niet nodig hebben, docenten die proberen methodes uit te werken die zijn gemaakt om nooit uit te hebben, leerlingen die niet vooruit mogen werken (‘Want… wat gaan ze dan doen?’) en dit vaak omdat ‘we het eigenlijk al altijd al zo hebben gedaan’… Het lijkt soms op werkdruk die we onszelf opleggen.
Veel scholen willen meer ruimte creëren. Zij willen meer recht doen aan de verschillen tussen leerlingen, hen ook zo meer eigenaar maken van hun eigen leerproces. En met die doelen voor ogen sleutelen scholen aan hun onderwijs.
Nu is op papier een onderwijsinnovatie snel gerealiseerd: stel bijvoorbeeld de regel in dat docenten in het PTA nog maar maximaal 1 summatieve toets per periode mogen geven en je rekent leerlingen minder vaak af op hun prestaties, waardoor er ook meer ruimte ontstaat om te differentiëren… Toch? Was het maar zo simpel.
Echte onderwijsinnovatie gebeurt niet op papier. Papier krijgt onderwijs ‘niet in beweging’, integendeel: door onderwijsinnovatie een papieren waarheid te maken die niet aansluiten bij de praktijk, kan het averechts uitpakken. Daarbij breng je met een paar losse studiedagen niet die gewenste veranderingen het onderwijs in en mag je zeker niet zeggen dat docenten ‘niet willen’ of ‘conservatief zijn’. Verandering is een heel proces.
Een leerproces
Vergelijk het met lesgeven. Hoe vaak is er een losse les geweest die zoveel impact heeft gehad dat leerlingen het vooral helemaal anders gingen doen? Gelukkig beseffen we binnen die leercontext maar al te goed dat concepten als autonomie, relatie en competentie essentieel zijn om tot goed leren te komen. Moet onderwijsinnovatie dan bottom-up? Dan kan het soms weer lang duren voordat er beweging komt, omdat het lastig kan zijn om buiten je eigen kaders te denken. Ook leerlingen moet je bekend maken met het onbekende.
Het werken aan succesvolle onderwijsinnovatie vraagt doorlopend om een collectieve visie, soms om een cultuuromslag en een hernieuwd didactisch en pedagogisch bewustzijn. Het gaat net als bij lesgeven om een leerproces, waarbij er stap voor stap vanuit bestaande ideeën, middels herhaling wordt gewerkt aan nieuwe kennis en vaardigheden. Als kartrekker van deze innovatie heb je hierin dan ook de rol om te modellen. Dat kan door te laten zien hoe het kan, door de juiste vragen te stellen, door jezelf en elkaar aan te zetten tot leren. Push, nudge en pull (Hargreaves, 2012). Buttom up én top down.
Je oogst wat je zaait: goede duurzame veranderingen krijg je niet door mensen in de organisatie eigenaarschap te ontnemen. Zelfstandige, gemotiveerde leerlingen krijg je ook niet door hen in een strak stramien te proppen. Een goede innovatie vraagt om de juiste voorwaarden: een toegerust en gemotiveerd team. Ga terug naar de essentie. Bespreek eens met elkaar, in je vakgroep, met de directie of de school: Waarom doen we wat we doen? Wat moet? Wat mag? Wat werkt? Wat zegt onderzoek? Inspireer elkaar, blijf jezelf bevragen en blijf elkaar bevragen en bouw zo samen aan de school waar je trots op bent!
Deze column verscheen oorspronkelijk in Van Twaalf tot Achtien (nr. 1/2, 2020) en is hierboven iets aangepast gepubliceerd.
Mede-oprichter van Vernieuwenderwijs. Daarvoor onderwijskundige in het hoger onderwijs en leraar geschiedenis en maatschappijleer in het voortgezet onderwijs. Praat graag over en is graag bezig met: didactiek, curriculumontwerp, toetsing, leren leren en veranderkunde. Actieve ontwikkelaar, onderzoeker en spreker.
One thought on “Onderwijsinnovatie gebeurt niet op papier”